Wetten betreft kinderarbeid

In de 19e eeuw was kinderarbeid heel normaal. Kinderen waren voor veel klusjes handig waar volwassenen niet bij konden. Kinderen werkte toen vooral omdat het inkomen te laag was van hun ouders. De werkomstandigheden waren heel slecht voor kinderen. Rond 1890 kwam er meer kritiek over kinderarbeid. Dokters en onderwijzers legde uit dat het werk slecht was voor kinderen en dat kinderen thuis horen te zitten of op school en niet in een fabriek. De fabriek bazen zagen uiteindelijk in dat ze beter kinderen kunnen aannemen die hun lagere school af heeft gemaakt. Kinderen van twaalf jaar en ouder konden lezen en schrijven waren beter voor in de fabriek. De fabriekseigenaren kregen uiteindelijk ook minder behoefte aan kinderhanden omdat steeds meer werk door machines werd overgenomen. De ouders hun lonen begonnen te stijgen door de verandering. Omdat de lonen hoger werden hoefde hun kinderen ook niet meer te werken voor meer inkomsten en konden ze naar school gaan.

Er moesten hier wetten voor komen zodat het niet meer zal gebeuren. De Kinderwet van Van Houten (uit 1874) Was heel belangrijk en verbood kinderarbeid tot twaalf jaar in werkplaatsen en fabrieken. Dat betekende niet dat kinderarbeid gelijk weg was.

De Leerplichtwet (uit 1900) maakte een einde aan de kinderarbeid. Vanaf dat moment moesten ouders hun kinderen van zeven tot twaalf jaar naar school sturen. In de praktijk deden de meeste ouders dat al. Rond 1900 bezocht negentig procent van de kinderen een school.